De Neidhartspiele en het abel spel Van de Winter ende van de Somer
op een solre te Arnhem rond 1400 opgevoerd?
Voor twee dramatische genres brachten de stadsrekeningen van Arnhem vroegste bewijzen voor een opvoering: voor de Neidhartspiele (1396, 1396?, 1419, 1432) en voor de romaneske abele spelen (1404).
Met betrekking tot de speelplaats valt het op dat waar de Neidhartspelen (nytart) en het Winter-ende Somer-spel uitdrukkelijk worden genoemd, geen sprake is van het spelen op de markt. Daarom moeten wij de opvatting van Simon (1977) nuanceren als waren de Neidhartspiele altijd op de markt opgevoerd. Misschien juist deze spelen niet? (3)
Waar dan? De enige plaats waar we met zekerheid kunnen zeggen, daar werden spelen opgevoerd, heet solre. In de rekeningen van de graven van Holland staat het onder 1364 met als speelplaats Dordrecht:
Het probleem is de dubbele betekenis van het woord solre. Het kon een plankenpodium op straat (pulpitum), of de zolderverdieping in een huis (solarium) zijn. Als het tweede van toepassing is, dan hebben we een bewijs van een openbare toneelopvoering binnenshuis met entree-geld (zie de kleine bijdrage van het gezelschap), anno 1364.
Tegen de opvatting dat solre zolderverdieping zou betekenen zijn in 1980 Hollaar en Van den Elzen (319) opgetreden. Hun argumenten nemen geen rekening met de taalkundige gegevens, de auteurs hebben niet eens in Verdam nagekeken, en hebben zich waarschijnlijk door Jonckbloet laten beinvloeden die Verdam nog niet kon raadplegen. Intussen zijn zowel de oudste Nederlandse glossaria net zo duidelijk als Verdam: solre wordt door lat. solarium weergegeven (GB 7466, GH 7981), wat bij Niermeyer als zolderverdieping of een open terras, maar niet als straattoneel vertaalt. Bij Verdam (1932) is de zolder-betekenis van solre als de meest gebruikelijke behandeld, niet die van 'aan de zon blootgestelde ruimte'. Met deze en andere argumenten van Hollaar en Van den Elzen heb ik elders gepolemiseerd (1994). Hier wil ik enkele verdere bewijsplaatsen uit Arnhem onder aandacht brengen die hun voornaamste stelling ondermijnen. Ze zeiden nl. onder andere dat solre niet zolderverdieping kan betekenen omdat er toen huizen met grote zolders, waar een toneelopvoering kon plaatsvinden, zeldzaam waren.
Nu komen we tot een ander heet hangijzer van de Nederlandse toneelgeschiedenis, de trappen. In de epilogen bij de Esmoreit en de Buskenblaser hoort het publiek op het eind: gaet alle dien graet neder. Deze graet vormde het sterkste argument voor de opvatting dat de abele spelen binnenshuis, op een zolder waren opgevoerd en dat solre dus solarium, bovenverdieping moest betekenen. Men betwijfelde soms of zo'n argument uit de literaire tekst betrouwbaar is (4).
Als we nu naar de rekeningsposten uit het jaar 1404 kijken, dan zien we dat de rekeningen over de opvoering van Wijnter ende somer (III:61) en die over de herstelwerkzaamheden op de school (III:73) slechts een paar pagina's scheiden. Indien de (solre van de) school de speelplaats was, blijkt de volgorde logisch: tijdens de toneelopvoering(en) werd de trap beschadigd.
Naast de school was er later nog een gebouw dat in aanmerking komt, het danshuis (5):
Dirck van Vinceler dat danshuus te bereiden, te ribben, ende te plancken, die zitten dair op te maken ende dat sulreken wair die spoellude op stunden... (Arnhem 1426, Alberts IV:385)
Dit is een post in een lange reeks van uitgaven in de afdeling structura civitatis, samen ca 90 gulden, de waarde van 210.000 bakstenen toen (pp. 383-387). De reeks begint met: toten danshuse doe die hoff des vastelavonts hier was ende dat havehuus te maken (p. 384) en betreffen ook de renovering van het havehuus, de hertoglijke residentie. Uit het woord opmaken blijkt dat het danshuis ook gerenoveerd werd, de vroegere posten spreken over het opruimen - één mandag (p. 384). Speciaal interessant is de herstelling van de zitten, en van het sulreken. Het danshuis bezat blijkbaar vaste zitplaatsen, niet slechts stoelen, want die zouden opgeruimd zijn. In het danshuis was er een sulreken, wat best een soort toneel kon zijn, niet slechts een balkon voor musikanten, zoals de minstrel gallery in paleizen.
Wij hoeven niet meer te veronderstellen dat wanneer in de rekeningsposten geen sprake van het spelen op de markt is, gebeurde dat omdat het vanzelfsprekend was. Rond 1400 waren er nl. wel huizen met grote zolders waar zowel het abel spel Vande Winter ende vande Somer als ook de Neidhartspelen konden worden gespeeld. En na de opvoering moest iedereen die graet neder...
(2) Ik heb ze al eerder in mijn proefschrift van 1987 en in het artikel van 1991 in de bredere context besproken.
(3) In de fresco's van ca. 1400, ontdekt 1979 in een feestzaal van een burgerhuis in Wenen, werden de afzonderlijke taferelen van de beroemdste Neidhart-Schwank (met het viooltje) op de muren rond de zaal geschilderd. De fresco's zijn telkens omlijnd door een illusie-toneel: beneden, op toneelhoogte, ca één meter boven het vloerniveau, zitten (geschilderde) dikke balken, waarop de toneelplanken rusten. De afbeelding kan wel straattoneel nabootsen, maar de feestzaal zelf, in de eerste verdieping, was groot genoeg om een speelplaats voor toneel zijn.
(4) Zie de discussie bij Hummelen, een voorstander van de trap-en-zolder-these. De nu overwegende skepsis tegenover deze theorie is terug te vinden bij H. van Dijk (ondanks de optimistische titel). Belangrijk is hier dat de informatie over de trap niet zo maar in een literaire tekst staat, maar in het toneelstuk zelf, en betreft een opvoeringspraktijk.
(5) In Arnhem waren er rond 1430 twee danshuizen: van Henrich van Krayenberch (dat kon echter de school zijn) - Alberts V:27, 264, 268, 331, 332 - en van Henneken de Witte: V:184, 334.
Alberts, W. J. (red.) - De stadsrekeningen van Arnhem 1353-1432. I-V. Groningen - Arnhem 1967-1985.
Dabrówka, A. - Frühestes weltliches Theaterrepertoire in den Niederlanden. In: ACTA PHILOLOGICA XX.1991:65-98.
Dabrówka, A. - Quando sagittari sagittaverunt papegay. Der Medienstreit im mittelniederländischen Theaterbetrieb. In: NEERLANDICA WRATISLAVIENSIA VII.1994:77-96.
Dijk, H. van - 14 mei 1364: De graaf van Blois bezoekt een zoldertheater in Dordrecht. Middelnederlands toneel. In:M. A. Schenkeveld-Van der Dussen (hoofdred.), Nederlandse Literatuur, een geschiedenis. Groningen 1993:62-67.
GB = Het Glossarium Bernense. Red. L. de Man u. P.G.J. van Sterkenburg. `s-Gravenhage 1977.
GH= Het Glossarium Harlemense, Red. P.G.J. van Sterkenburg. `s-Gravenhage 1975.
Hollaar, J. van, E. W. F. van den Elzen - Het vroegste toneelleven in enkele Noordnederlandse plaatsen. In: De Nieuwe Taalgids 1980.4:302-324.
Hummelen, W.M.H. - Tekst en toneelinrichting in de abele spelen. In: De Nieuwe Taalgids 1977:229-242.
Jonckbloet, W.J.A. - Geschiedenis der Middennederlandsche Dichtkunst. Amsterdam 1851.
Leloux, H. - Schauspiel, Schauspieler und musikanten im geldrischen Arnem um 1400. In: Rheinische Vierteljahrsblätter 1975:342-357.
Neumann, B. - Zeugnisse mittelalterlicher Aufführungen im deutschen Sprachraum. Eine Dokumentation zum volkssprachigen geistlichen Schauspiel. Teil 1. Die Erforschung der Spielbelege. Köln 1979.
Niermeyer, J.F. - Mediae Latinitatis Lexicon Minus. Leiden 1976.
Simon, E. - Neidhart plays as Shrovetide plays: twelve additional documented perfomances. In: The Germanic Review 1977:87-98.
Verdam, J. - Middelnederlandsch Woordenboek. `s-Gravenhage 1932.